ROTTERDAM- Volgens het stadsbestuur van Rotterdam gaat de gemeente bij juridische procedures met haar eigen inwoners niet in hoger beroep wanneer zij in het ongelijk is gesteld. Dit zou getuigen van een respectvolle houding ten opzichte van de uitspraken van de rechtbank en een zorgvuldige afweging van de impact op de burger. Dat alles laten burgemeester en wethouders weten in antwoord op vragen vanuit de gemeenteraad. Wanneer er echter wel voor wordt gekozen om in hoger beroep te gaan, is dit meestal ingegeven door de behoefte aan juridische zekerheid en het verlangen naar nieuwe jurisprudentie of een gezaghebbende uitleg van wet- en regelgeving door de hoogste gerechtelijke instantie.
De gemeente deelt de motivering voor hoger beroep altijd met de tegenpartij via de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State of de Centrale Raad van Beroep. Het is echter niet mogelijk om een vergelijking te maken tussen gepubliceerde en niet-gepubliceerde uitspraken op basis van het rapport van het WODC, aangezien voor de publicatie van uitspraken specifieke selectiecriteria worden gehanteerd.
In de periode van 2017 tot en met 2022 waren er desondanks duizenden beroepsprocedures. Het percentage zaken dat standhield bij de rechtbank varieerde tussen 80% en 83%. Er werden jaarlijks gemiddeld 250 hoger beroepen ingesteld door de gemeente. Van deze hoger beroepen werd de gemeente in alle jaren in slecht een handjevol (5 tot 10 per jaar) gevallen in het gelijk gesteld.
De beroepsprocedures worden namens de gemeente gevoerd door Juridische Diensten, in samenspraak met het cluster. Na bestudering van de uitspraak overlegt de jurist met het cluster om te bepalen of hoger beroep wordt ingesteld. Het cluster heeft de beslissende stem hierin. De feitelijke uitvoering van het instellen en voeren van het hoger beroep ligt bij Juridische Diensten.
