SCHIEDAM- Wethouder Duncan Ruseler (AOV) heeft het rapport “Een woning, hetzij een Joodsche of een gewoone” – De houding van de gemeente Schiedam tegenover Joodse huiseigenaren en huurders, 1940-1955 aangeboden aan onder andere de raadsleden Annebeth Wilton (VVD) en Robert Berns (CU-SGP). Dit onderzoeksrapport, geschreven door Merel Blok van het Gemeentearchief Schiedam, beschrijft de ontrechting van Joodse huiseigenaren en huurders tijdens de bezetting in Schiedam, en het na de bezetting volgende rechtsherstel. Het gaat om achttien eigenaren. Twaalf personen zijn omgekomen, zes overleefden de oorlog. Het aantal verkopen bedroeg 25, het aantal percelen 73.
Het Schiedamse onderzoek is niet uniek. Na publicaties van het onderzoeksplatform Pointer in 2020 hebben meer dan vijftig Nederlandse gemeenten onderzocht hoe men is omgegaan met onteigend Joods vastgoed in en na de Tweede Wereldoorlog. Wethouder Ruseler verzocht het Gemeentearchief Schiedam om dit voor Schiedam te onderzoeken.
“De centrale vraag van ons onderzoek was : hoe is omgegaan met Joods onroerend goed door de gemeente, tijdens en na de oorlog? Het onroerend goed is slechts het bezit, veel is geconfisqueerd door de bezetter en doorverkocht. Daar heeft na de oorlog rechtsherstel plaatsgevonden, maar wat is rechtsherstel waard, als de eigenaren zijn omgekomen in vernietigingskampen? De gemeente heeft de bezetter geen strobreed in de weggelegd bij zijn werkzaamheden. Bij huurders is er zelfs sprake van actieve medewerking en van enkele verzoeken om woonruimten aan andere Schiedammers beschikbaar te stellen.
De uitkomsten van dit onderzoek geeft weinig reden tot trots, sterker nog, het stemt ons verdrietig dat zo vele Joodse Schiedammers zijn weggevoerd. Daarbij is achteloos omgegaan met de eigendommen die zij achterlieten. Er is geen bewijs gevonden dat de gemeente belastingen heeft opgelegd aan eigenaren bij hun terugkomst, noch dat de gemeente actief panden heeft opgekocht en doorverkocht. Op het vlak van verhuurders lijkt er in ieder geval actieve bemoeienis te zijn geweest op het gebied van woningtoewijzing.
Het is de trieste uitkomst van een onderzoek dat misschien geen bewijs van feitelijk “fout” handelen met Joods onroerend goed heeft opgeleverd, maar waar wel onachtzaamheid uit spreekt van omgang met mede-Schiedammers.”
Ook al is er veel werk verricht, het onderzoek is nog niet klaar. Een belangrijke bron van informatie, de notariële akten uit de periode 1940-1945, is nog niet beschikbaar voor
onderzoek. Inzage zou meer inzicht kunnen bieden in het systeem van tussenverkopen en de netwerken van handelaren in geroofd onroerend goed. Ook zijn er archiefstukken vernietigd, waarvan de wettelijke bewaartermijn was verstreken. Daardoor is niet met zekerheid te zeggen of de gemeente eventuele naheffingen of boetes heeft opgelegd voor het niet betalen van gemeentelijke belastingen aan teruggekeerde Joodse eigenaren of hun nabestaanden. Gelukkig zijn er veel archiefstukken wel beschikbaar in de vorm van verkoopregisters, gegevens uit het kadaster en correspondentie.
Het rapport “Een woning, hetzij een Joodsche of een gewoone” is te raadplegen via de webstek van het Gemeentearchief Schiedam (archief.schiedam.nl).
De toenmalige kopers waren helers, helers van oorlogsbuit zelfs en dienen dus vervolgd te worden voor zover nog in leven.