SCHIEDAM- Twee Schiedamse vrouwen, Neeltje Andries en Marytje Arendsdochter, legden zich in 1593 niet neer bij de beschuldiging van toverij. Ze gingen in hoger beroep, wat niet alleen leidde tot vrijspraak, maar ook tot gevolg had dat voortaan bekentenissen niet meer met geweld mochten worden afgedwongen. Morgen, Internationale Vrouwendag, zal hierom een gedenksteen worden onthuld op de Grote Markt in Schiedam. De wethouders Anouschka Biekman (D66), Antoinette Laan (VVD) en Petra Zwang (PvdA) zijn samen met burgemeester Cor Lamers (CDA) en initiatiefnemer Saskia Beukman aanwezig bij de onthulling die plaatsvindt om 13.30 uur.
Begin vorig jaar startte Beukman een petitie voor een gedenkteken. Honderden handtekeningen toonden dat dit idee op brede steun kon rekenen. “Ik denk dat het feit dat het proces van Neeltje en Marytje belangrijk is geweest voor de verdere ontwikkeling van onze huidige rechtspraak voorop moet staan met inachtneming van de dappere houding van deze twee dames tijdens hun proces”, aldus Beukman bij het in ontvangst nemen van de petitie door het college. Het Gemeentearchief Schiedam heeft naar aanleiding van de petitie de Schiedamse geschiedenis uitgezocht.
Over de achtergrond zou een dik boek geschreven kunnen worden, maar kort samengevat: bij onverklaarbare verschijnselen (een vernietigende hagelbui, een sterfgeval van dier of mens) werd soms toverij als oorzaak vermoed. Beschuldigende vingers wezen dan vaak naar vrouwen. Zeker naar hen die geen geld hadden voor een goede verdediging konden worden veroordeeld. De straffen varieerden van een geldboete tot de doodstraf. In Nederland zijn tussen 1400 en 1600 zo’n 250 ‘heksverbrandingen’ geweest, in Europa duurde de periode van de processen langer en zijn er tienduizenden mensen gedood.
In 1591 werden in Schiedam Neeltje Andriesz en Marytjen Arentsz gearresteerd, ondanks veel verklaringen van ‘een goede buur zijn’. Ook Anna Hondert Theunen, Diewer Dirksdr. en Bay Buijsen worden opgepakt. Ze werden niet gefolterd, maar in februari 1592 werden ze wel daartoe veroordeeld. Hiertegen gingen de procureurs (advocaten) van Neeltje en Marytjen met succes in hoger beroep bij de Hoge Raad en op 8 juli 1593 volgde vrijspraak. Die uitspraak had grote gevolgen.
Als een rechter in een vonnis met goede argumenten de wet uitlegt, kan hier in volgende soortgelijke zaken recht uit verleend worden. Dat wordt ‘jurisprudentie’ genoemd en dat is hier ook het geval. Voortaan moest er daadwerkelijk bewijs zijn voor toverij, niet alleen verdachtmakingen. En, heel belangrijk, een bekentenis telde niet als de verdachte was gefolterd. Na 1593 zijn er dan ook slechts enkele mensen wegens toverij terechtgesteld. Men zou kunnen zeggen dat het recht in de Nederlandse Republiek hiermee een stuk ‘volwassener’ werd.
Niet alleen voor Schiedamse burgers is dit proces van belang geweest, maar ook voor iedereen in het gewest Holland. Het vonnis is tot in de 17e eeuw verschillende keren in druk uitgegeven als een belangrijk voorbeeld in de Hollandse jurisprudentie. Een belangrijk gegeven, waarbij voortaan zowel letterlijk als figuurlijk even op de Grote Markt kan worden stilgestaan.